Taalproblemen

De spraak- en taalontwikkeling begint bij de geboorte en ontwikkelt zich tot circa het achtste levensjaar. In deze periode wordt de basis voor de verdere spraak en taal stevig verankerd, waarna de woordenschat en de schriftelijke taal zich verder kunnen ontwikkelen. De gevoelige periode voor het leren van taal ligt tussen de 0 en 6 jaar. Tijdens dit proces kunnen kinderen problemen krijgen. De Logopediepraktijk voor Kinderen biedt hulp bij deze problemen.

Vertraagde taalontwikkeling

Een kind heeft een vertraagde taalontwikkeling wanneer hij op taalgebied beduidend achterblijft in vergelijking met leeftijdsgenootjes. Bij een vertraagde taalontwikkeling kunnen zich problemen voordoen op één of op verschillende taalaspecten: het taalbegrip, de taalproductie of het taalgebruik.

Vanwege de gevoelige periode voor het leren van taal tussen 0 en 6 jaar, is het van groot belang om een vertraagde taalontwikkeling zo vroeg mogelijk te onderkennen. Taal is onmisbaar om informatie uit te wisselen. Als het kind de taal niet of onvoldoende beheerst of moeite heeft met afstemmen op de luisteraar, is hij beperkt in zijn mogelijkheid om met anderen te communiceren. Daarnaast is de manier waarop een kind taal leert van grote invloed op de verdere taal-denkontwikkeling. Door een vertraagde taalontwikkeling kunnen leerproblemen en sociaal-emotionele problemen ontstaan. Wanneer een kind moeite heeft met begrijpen of zichzelf niet duidelijk kan maken, kan hij bijvoorbeeld angstig, boos of agressief worden. Ook kan een vertraagde taalontwikkeling negatieve gevolgen hebben voor het leren lezen en het begrijpend lezen.

Als kinderen problemen hebben bij hun taalontwikkeling kan een arts ze verwijzen naar logopedie. De logopedist zal dan onderzoek doen naar de taalontwikkeling van een kind om te kijken op welk vlak de problemen liggen.

Meer informatie over (vertraagde) taalontwikkeling vindt u op www.kindentaal.nl en www.logopedie.nl.

Begrijpen en spreken van taal

Taal bestaat uit een aantal aspecten: het begrijpen van taal (taalbegrip) en het spreken van taal (taalproductie). Zowel op het gebied van het taalbegrip als de taalproductie maken we vervolgens onderscheid in de woordenschat en de zinsbouw. En ten slotte kijken we ook hoe een kind de taal die het tot zijn beschikking heeft, kan gebruiken in het contact met anderen.

Bij de woordenschat maken we onderscheid in:

  • Passieve woordenschat (de woorden die een kind begrijpt)
  • Actieve woordenschat (de woorden die een kind gebruikt).

De passieve woordenschat moet eerst goed opgebouwd zijn, wil een kind de woorden gaan gebruiken. Een kind ‘vult’ als het ware alle laatjes in zijn hoofd en kan dan later op het goede moment een laatje open doen en het woord eruit halen. Vanaf de leeftijd van ongeveer twee jaar beseffen kinderen dat een woordvorm meestal niet aan één persoon, object of activiteit verbonden is, maar aan een concept. Het woord ‘bal’ is hierdoor niet alleen verbonden aan één bal, maar aan alle ballen, die ‘rond’ zijn, die kunnen ‘rollen’, waarmee je kunt ‘gooien’, waar je tegen kunt ‘schoppen’ en dergelijke. Dit is een belangrijk gegeven bij het aanleren van woorden.

Ook bij de zinsbouw kijken we naar het begrip en de productie van zinnen. Bij taalbegrip kijken we naar hoe een kind taal begrijpt. Zo beoordelen we onder andere of een kind alleen korte, eenvoudige zinnen en opdrachten begrijpt of dat hij ook langere opdrachten al goed kan uitvoeren.

Bij zinsproductie kijken we naar de opbouw van de zinnen die een kind gebruikt. Spreekt een kind in korte, enkelvoudige zinnen of ook in langere zinnen? En gebruikt het kind samengestelde zinnen met neven- en onderschikkingen, zoals zinnen met want, maar, omdat, als…dan? We bekijken de grammaticale constructies die een kind gebruikt: laat het kind woorden in de zin weg of verandert hij bijvoorbeeld de woordvolgorde in de zin? Daarnaast kijken we of een kind werkwoorden vervoegt, meervoudsvormen of verkleinwoorden goed gebruikt en of hij de vergrotende trap juist kan toepassen als hij iets vertelt.

Ten slotte kijken we naar het taalgebruik van een kind. Hoe kan een kind de taal die hij tot zijn beschikking heeft gebruiken in de communicatie met anderen? Neemt het kind bijvoorbeeld voldoende spreekinitiatief? Kan een kind duidelijk maken wat hij wil of wat er is gebeurd? Hoe is het beurtgedrag, de luisterhouding van een kind en het oogcontact in gesprekssituaties? Reageert een kind juist op een ander? Hij moet aandacht hebben voor informatie van de ander (zoals bijvoorbeeld voor een instructie van de leerkracht) en deze informatie kunnen begrijpen en goed verwerken.

Ieder kind maakt een individuele spraak- en taalontwikkeling door en kinderen kunnen daarin erg verschillen. Er zijn wel minimumnormen vastgesteld waaraan een kind op een bepaalde leeftijd moet voldoen. Deze bieden u een hulpmiddel om te beoordelen of het zinvol is advies te vragen aan een logopedist.

1 jaar:
Veel en gevarieerd brabbelen, zowel variatie in klanken als in melodie waarmee gesproken wordt.

1,5 jaar:
Naast de woordjes ‘papa’ en ‘mama’ enkele, vaak onvolledige woordjes, zoals ’taat’ voor ‘paard’.

2 jaar:
Twee-woordzinnetjes die door verschillende intonatie diverse betekenissen kunnen hebben. Zo kan ‘bal pele’ betekenen: ‘ik wil met de bal spelen’ of ‘mag ik met de bal spelen’.

3 jaar:
Er worden al zinnetjes van drie tot vijf woorden gevormd. De zinsbouw is nog afwijkend van volwassen taalgebruik, zoals ‘ik is hardgeloopt’. Driekwart van wat gezegd wordt, is voor anderen al wel verstaanbaar en begrijpelijk.

4 jaar:
Het spreken krijgt een betere zinsbouw, maar woordvormen zijn vaak nog moeilijk, zoals ‘ik kan dat beterder’ en ‘de kip legt twee eien’. Vrijwel alles wat het kind op deze leeftijd zegt, is voor anderen wel verstaanbaar, maar de verhaalstructuur is soms nog moeilijk te volgen.

5 jaar:
Bijna alles wat het kind zegt, is goed te volgen. In de loop van het vijfde jaar kunnen alle klanken goed gemaakt worden. Het taalgebruik is vrij concreet en een verhaal wordt verteld in de trant van ‘en toen, en toen’. Er worden al lange zinnen gemaakt.

Behandeling van spraakproblemen

De Logopediepraktijk voor Kinderen helpt kinderen met spraakproblemen.
Via een articulatieonderzoek en het beluisteren van de spontane spraak worden de ernst en de aard van de spraakproblematiek vastgesteld.

De behandeling is afhankelijk van de soort stoornis, de leeftijd van het kind en wat aansluit bij de mogelijkheden van het kind. Bij bepaalde spraakproblemen werken we vooral spraak-motorisch.

Zo kan een kind dat slist bijvoorbeeld leren hoe hij zijn tong moet plaatsen om een goede s-klank te maken.

Daarnaast werken we in onze praktijk volgens methodes zoals Hodson&Paden, Metaphon, PROMPT of een combinatie hiervan.

Heeft u nog vragen of wilt u meer informatie?
Neem dan gerust contact met ons op.